Permanent open.
Deze oude kapel is toegewijd aan de H. Gertrudis. Deze voormalige kapel die zich bevindt in het hartje van het oude Tenneville is één van de landgoederen die het meest verwijderd was van de abdij van Nijvel omstreeks 1059. Oorspronkelijk afhangend van de parochiekerk van Cens, zou zij pas als parochie verheven geworden zijn in 1586 ingevolge het Concilie van Trente. De geschiedenis van de parochie is maar bekend vanaf het einde van de XVIe eeuw, periode waarin de smederijen van Noir Bras, Prelle en Sainte-Ode werden opgericht.
Tijdens opgravingen die plaats vonden in 1957-1958 werden aldaar overblijfsels gevonden van een oude begraafplaats dagtekenend van de 8e tot de 10e eeuw. Het archeologisch onderzoek wees tevens aan dat er in de loop der eeuwen achtereenvolgens drie gebouwen werden opgericht. Thans blijft er alleen de klokketoren over die oprijst binnen de omheining van het oude kerkhof waar men eeuwenoude graftombes aantreft.
Het gebouw werd, ten voordele van de nieuwe kerk van Tenneville, ontwijd in juni 1957 en was het voorwerp van twee zeer succesvolle opgravingscampagnes eind 1957 en begin 1958. Deze grondige opgravingen brachten meer dan duizend jaar lokale geschiedenis aan het licht. Vanaf toen is het gemeentebestuur, gesteund door "De Vrienden van de Oude Kerk Sint-Gertrude in Tenneville" tussengekomen om dit erfgoed en in het bijzonder de toren, met als datum 1682, te beschermen. Het was echter wachten tot 1985 voordat de site werd geklasseerd. Daarna volgde de sloop van de kern, de hoofdbeuk en de sacristie in 1986, vervolgens de restauratie van de toren in 1989 en het onderhoud in 2012.
De rots waaruit deze doopfondsen werden gemaakt, is arkose. Zij dateren uit de tijd van de eenvoudige kapel. Arkose is een metamorf gesteente, afgeleid van zandsteen dat werd gevormd in het Onder Devoon. Deze steen werd gebruikt om het graan te malen tussen de 1ste en de 6de eeuw. Op het einde van de 12de eeuw werd een derde van de kinderen niet ouder dan 5 jaar en minstens 10 % stierven in de maand van hun geboorte. Een niet-gedoopt kind was voorbestemd om naar het voorgeborchte te gaan, een ruimte afgescheiden van het paradijs, waar de ziel zonder einde ronddoolt. Uitgevonden door de Latijnse theologen van de Middeleeuwen, is het voorgeborchte verdwenen uit de catechismus in 1992.
De enkele vermelding van Tenneville in 1059 als één van de meest afgelegen bezittingen van de abdij van Nijvel, onthult het bestaan van een gemeenschap en, bijna zeker, een oratorium vóór die tijd. Naar aanleiding van de brand van de oorspronkelijke kerk omstreeks 1680, werd op de site in 1682 een nieuwe, iets grotere kerk herbouwd, waaraan een toren werd toegevoegd. Vele jaren later dreigde de kerk te vervallen tot een ruïne. Daarom werd een derde kerk gebouwd tussen 1851 en 1855 waarbij de toren werd behouden als besparingsmaatregel. De kerk bleef, mits het uitvoeren van herstellingswerken en de versterking van deze toren, tot 1957 haar uiterlijk behouden.
In de toren staat de grafsteen van een Ierse elite officier die op 10 september 1692 omkwam tijdens de slag om Ortheuville. We zijn dan in volle oorlog van de Liga van Augsburgs die duurde van 1688 tot 1697. In dienst van Frankrijk en onder het bevel van de maarschalk d’Harcourt, was Matthias Barnewall, 10de Lord Trimleston, toen luitenant. Amper 22 jaar oud, maakte hij deel uit van de prestigieuze "King Jame's II Troops of Irish I Horse Guards". Verrast door een vijandelijke aanval waarbij zijn regiment bijzonder werd onderscheiden, werd hij helaas gedood tijdens de eerste aanval van de cavalerie. Zijn plichtsbesef is vereeuwigd in het epos van "Wilde Ganzen" (< meer informatie - EN)
Eind 1957 werkte Odon Lambion (1934-2018) in een greppel op een diepte van 87 cm van de tegelvloer van de kerk, op 2,6 m van het koor. Het lemmet van zijn houweel raakt, zonder dit te zien, een gebakken stenen kruik die rechtop in de grond staat. Ze breekt door de schok en er vallen een aantal gouden en zilveren munten uit de 16de en de 17de eeuw op zijn voeten: uit het Prinsdom Monaco, Turkije, Ottomanie, Karinthië (Oostenrijk), de stad Campen in Italië en zelfs Colombia. Het onderzoek van de kruik onthulde toen dat deze schat rond 1675 werd begraven. Helaas werd hij in 1998 gestolen in een kluis die door de brander werd geforceerd !
In een geul aan de voet van de toren, maar in het schip, hebben 1,9 m diepe uitgravingen een kanaal van 43 cm breed blootgelegd, waarvan de bodem is gevormd door vuurrode klei en begrensd door twee kleine muren van puin, verbonden met klei en sterk verbrand. Men vond eveneens iets verder op naar het noorden de vorm op 1,59 m diepte. De bronzen bel die hier werd gegoten had een binnendiameter van 59 cm. De klokkenoven werd meestal geplaatst op een plaats van waaruit de klok op zijn plaats kon worden gezet zonder veel manoeuvreren. Deze klok moet in de toren zijn gehesen op het moment van zijn bouw en is waarschijnlijk in 1866 opnieuw hergebruikt in 1866 tijdens de renovatiewerken.